Na de ontvoering van Europa stuurde koning Agenor zijn drie zonen Phoenix, Cylix en Kadmos om haar te zoeken. Phoenix en Cylix gaven het vrij snel op. Daarna stichtten ze elk hun eigen rijk, de ene de Feniciërs in Afrika en de andere de Ciliciërs.
Kadmos, die samen met zijn moeder naar Europa zocht, kwam op een gegeven moment in Samothrake, waar zijn moeder stierf. Na de begrafenis ging hij naar het Orakel van Delphi. Deze vertelde hem dat hij het zoeken naar Europa beter kon vergeten, omdat het Orakel wist wie haar had ontvoerd. In plaats daarvan moest hij maar wachten tot de dag dat hij een kudde koeien zou vinden. Als een van hen een maanvormig teken op zijn kont zou hebben, dan zou hij de koe moeten schoppen en het dier volgen naar daar waar het zou sterven. Daar zou hij een stad moeten vinden.
Dat deed hij, hij vond de stad ‘Thebe’ en creëerde de Thebaanse legende. Bij een fontein die vlakbij was, leefde een draak. Kadmos bedacht zich geen moment en doodde het beest. Wat hij niet wist was dat de draak toebehoorde aan de oorlogsgod ‘Ares‘.
Om de woede van Ares te stoppen, raadde Athena hem aan de tanden van de draak te nemen en ze te zaaien alsof het gewone zaden waren. Uit de tanden groeiden mannen die tegen elkaar begonnen te vechten, nadat ze uit de aarde kwamen. Hij noemde ze Spartoi, en dit waren de voorouders van de Spartanen. Zelfs toen moest Kadmos nog acht jaar lang Ares dienen en allerlei kleinigheden voor hem doen. Maar toch wist hij een van de drakentanden te behouden, degene die de zogenaamde “moordmachines” zou creëren.
Na 8 jaar Ares te hebben gediend, kreeg Kadmos ‘Harmonia‘ als vrouw. Harmonia was de dochter van de oorlogsgod en Aphrodite. Dit is trouwens de enige keer dat een mens een godin als vrouw kreeg, en op hun huwelijk kwamen natuurlijk alle goden van de Olympus.
Harmonia schonk Kadmos een zoon, genaamd Polydoros, en vier dochters; Autonoe, Ino, Semele en Agaue. Kadmos en Harmonia waren erg gelukkig samen en ze woonden in Elysium, buiten Hades. Het ging echter niet zo goed met hun kinderen, die tegenslagen en onheil ondervonden.