Het leger

Tijdens de Donkere eeuwen was het belangrijkste onderdeel van het leger in de veldslagen de ruiterij. Het was wendbaar, snel in het opsporen van de vijand, en goed voor verrassingsaanvallen. Natuurlijk was het ook een duur onderdeel en niet alle legers hadden een paard voor elke soldaat.

Rond 700 v.C kwam er een nieuwe manier van vechten met de Hoplieten. Dit waren zwaarbewapende soldaten die schouder aan schouder vochten in linies. In de Phalanx, een van hun formaties, gebruikte ieder zijn grote schild om het linker deel van zijn lichaam en het rechter deel van het lichaam van de buren te beschermen. Ze droegen een metalen helm en, wie het zich kon veroorloven, ook een borstpantser en bescherming voor de benen. Als wapens gebruikten ze een zwaard of een lans, waarmee ze van verderaf konden vechten.

Bij de ruiteraanvallen lieten de paarden een groot gebied open voor de lansen van de hoplieten, omdat deze dieren toen kleiner waren dan tegenwoordig en het gewicht van twee harnassen, die van de ruiters en die van hen, te zwaar voor hen was. Later werden de paarden ook voorzien van een eigen bescherming.

Bij de aanvallen tegen de hoplieten was het de bedoeling een gat in hun front te slaan, om zo veel mogelijk vrij aanvalsoppervlak te vinden. Het meest kwetsbare deel van de formatie was de rechter buitenzijde, omdat er geen buurman was om het met zijn schild te beschermen en het enkel bedekt werd door een rotatiesysteem. Daarom was het, als de voorkant een keer geraakt werd, moeilijk om uit de armen van de vijanden te ontsnappen. Ze bewogen zich langzaam en op de vlucht waren ze een perfect geschenk voor de ruiters.

Het was zeker een veel gebruikte en gevreesde techniek.

In deze periode valt Sparta op met hun specialisatie en exclusieve opleiding in oorlog, en fysieke training. Het gezinsleven bestond er zo goed als niet, want zelfs vrouwen en kinderen werden in dit programma opgenomen.